Deze tekst als ms-word-bestand (HOFA.doc) / Persbericht over deze zaak
Advocatenkantoor
Steijnen, Olof & Stelling
Couwenhoven 52-05
3703 ER Zeist
tel. 030-6956867
e-mail: sagitar@hetnet.nl
Gerechtshof Den
haag
sector strafrecht
t.a.v. de beklagkamer
Postbus 20302
2500 EH Den haag
30 december 2007
betreft: beroep op voet van art 12 Sv. inzake weigering van het OM om over te gaan tot vervolging wegens strafrechtelijke verantwoordelijkheid (command responsibility en/of aider and abettor liability) inzake schendingen van het humanitair oorlogsrecht en andere ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht door nederlandse troepen in Afghanistan.
Tegen de overigens volstrekt niet onderbouwde weigering van het OM te Den Haag, welke in copie bij dit beroepschrift wordt gevoegd, tot het instellen van strafrechtelijke vervolging tegen
1. generaal Dick Berlijn
2. generaal Ton van Loon
3. kolonel Hans van Griensven
4. Secretaris-Generaal van de NAVO Jaap de Hoop Scheffer
5. secretaris-generaal van het Ministerie van defensie
A.H.C. Annink
6. secretaris-generaal van het Ministerie van buitenlandse zaken Ph. de Heer
vanwege
- medeplichtigheid aan schending van het geweldsverbod terzake van oorlogshandelingen in Afghanistan;
- medeplichtigheid aan het maken van de burgerbevolking tot doelwit bij militaire acties in Afghanistan;
en/of
- medeplichtigheid aan het uitvoeren van militaire acties in Afghanistan waarbij onevenredige schade aan de burgerbevolking werd en wordt toegebracht;
en/of
- medeplichtigheid aan het uitvoeren van militaire acties in Afghanistan waarbij niet alle door het internationale humanitaire recht vereiste voorzorgen en waarborgen om de civiele bevolking zoveel mogelijk te ontzien in acht
zijn en worden genomen;
en/of
- medeplichtigheid aan schendingen van het Anti-Folterverdrag bij het uitvoeren van militaire operaties in Afgha-nistan;
en/of
- medeplichtigheid aan het uitvoeren van buitengerechtelijke executies in Afghanistan, en deswege medeplichtigheid aan moord aldaar,
wordt door mr. N.M.P. Steijnen en mr. M.J.F. Stelling middels bijgaande appèlschriftuur beroep ingesteld.
////////////////////////////////////////////////////////////
inleiding tot de gronden van het beroep
Bij deze strafrechtelijke aangifte wordt mede gebruik gemaakt van gegevens verzameld door de onafhankelijk opererende Nederlandse journalist Arnold Karskens. Met name ook zoals door hem gepubliceerd in het op 7 december 2007 in de NRC gepubliceerde artikel van zijn hand onder de kop "Afghanen steunen ISAF niet meer - excessen van Nederlandse militairen dragen bij aan afkeer van de bevolking".
Natuurlijk zouden primair de voor het onderhavige misdadige optreden in Afghanistan verantwoordelijke Nederlandse politici in staat van beschuldiging moeten worden gesteld, want zij zijn de eerst in aanmerking komende verantwoordelijken voor de onderhavige schendingen van het internationale recht van Nederlandse zijde in Afghanistan.
Zonder dat dit trouwens de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de bovengenoemde personen ook maar enigzins vermindert of inperkt.
Maar de Hoge Raad heeft, als een serviele lakei van de politieke elite, in een recent arrest bepaald dat aan (gewezen) ministers en Tweede Kamerleden een vergaande mate van immuniteit toekomt, ook als het gaat om strafvervolging terzake van verantwoordelijkheid voor schendingen van Anti-Folterverdrag en voor andere 'most serious crimes' naar internationaal humanitair recht.
Daarmee is Nederland het enige 'beschaafde' land ter wereld dat zijn politieke topfiguren een hoge mate van immuniteit van strafvervolging toekomt als het gaat om verdenking van misdrijven in strijd met het Anti-Folterverdrag en van andere zeer ernstige misdrijven naar internationaal humanitair recht.
Overal elders in 'beschaafde' naties wordt het principe erkend dat hoge politieke posities, tot het (gewezen) presidentschap toe, geen vrijbrief kunnen vormen om aan vervolging terzake van dergelijke 'most serious crimes te kunnen ontkomen.
Alleen Nederland verleent zijn politieke elite een dergelijke vrijbrief.
Het is om die reden dat de bij Afghanistan betrokken ministers en leden van de Tweede Kamer, vanuit een positie van feitelijke strafrechtelijke onschendbaarheid, onbekommerd en feitelijk onaantastbaar kunnen doorgaan met het organiseren, instigeren, dan wel participeren in en onverlet laten van de hierboven aangeduide zeer ernstige misdrijven naar internationaal recht.
Zonder dat zij ook maar een moment behoeven te vrezen voor mogelijke strafrechtelijke consequenties hiervan: de Hoge Raad heeft voor hen bepaald dat zij daarvoor alleen vervolgd kunnen worden als zijzelf daartoe besluiten.
Het valt dan ook te verwachten dat de betrokken ministers en de Tweede Kamer, met lak aan het internationale humanitaire recht op dit punt, als een soort absolute soevereinen voort zullen gaan met het organiseren, instigeren, dan wel participeren in en onverlet laten van de hierboven aangeduide zeer ernstige misdrijven naar internationaal recht. Zonder zich ook maar een moment te bekommeren over het ernstige misdadige karakter hiervan.
Dit betekent dat, voor zover het de Nederlandse rol betreft bij de misdadige aspecten van het militaire optreden in Afghanistan, door dit optreden van de Hoge Raad alleen de militair en politiek uitvoerenden met betrekking tot de hier aan de orde zijnde inbreuken op het internationaal humanitair recht, op grond van medeplichtigheid hieraan, kwetsbaar zijn voor een eventuele strafrechtelijke vervolging op basis van de Wet Internationale Misdrijven.
Het is om die reden dat hier uitsluitend vervolging van de hoogst verantwoordelijke militair en politiek uitvoerenden wordt geëist. En dat er van wordt afgezien om op de eerste plaats ook vervolging te eisen van de terzake verantwoordelijke ministers en leden van de Tweede Kamer.
Het zijn hier dus de hoogste militair en politiek uitvoerenden die de strafrechtelijke prijs zullen dienen te betalen voor de miksdrijven die de Nederlandse politieke elite hier voortgaat te beramen.
Sedert Neurenberg, herbevestigd door onder meer het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal, alsmede recentelijk door het Statuut van het Internationaal Strafhof en, op nationaal niveau, tot uitdrukking gebracht in de Wet Internationale Misdrijven (WIM), erkent het recht het principe van persoonlijke aansprakelijkheid en individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor het misdrijf van agressie en voor andere ernstige misdrijven naar internationaal recht.
\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\
gronden van het beroep
Thans wordt overgegaan tot het inhoudelijke gedeelte van deze eis tot het instellen van strafrechtelijke vervolging.
I. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor schending van het geweldsverbod met betrekking tot deelname aan de oorlogshandelingen in Afghanistan
Allereerst dient in dit kader te worden vastgesteld dat, naast een Nederlandse verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdrijven in Afghanistan, toe te rekenen aan de hierboven genoemde personen, bovendien zelfs al aanstonds iedere rechtgrond voor de inzet van militairen in Afghanisten ontbreekt.
Op 8 maart 2005 publiceerde Dick Leurdijk van het Instituut voor Internationale betrekkingen Clingendael in dit kader een artikel in de Volkskrant onder de kop "Rechtsgrond inzet militairen Afghanistan terecht omstreden".
Daarin werd in dit verband onder meer aangevoerd:
"In de brief, waarin de Tweede Kamer over het besluit [tot uitzending naar Afghanistan] wordt geinformeerd, voert het kabinet twee rechtsgronden aan: het recht op zelfverdediging en de strijd tegen het internationaal terrorisme. Letterlijk staat in de brief: 'Het mandaat voor de operatie Enduring Freedom is gebaseerd op artikel 51 van het VN-Handvest. Op 12 september 2001 heeft de VN-Veiligheidsraad met resolutie 1368 een oproep gedaan het terrorisme te bestrijden. Het afgelopen jaar bevestigde de VN-Veiligheidsraad in diverse resoluties (resolutie 1526 van 30 januari 2004, resolutie 1563 van 17 september 2004 en resolutie 1566 van 8 oktober 2004) het belang van de strijd tegen het terrorisme'. Door de zaken zo voor te stellen heeft het kabinet de discussie over de rechtsgrond over zichzelf afgeroepen."
En:
"Strikt genomen valt ook moeilijk vol te houden dat 'het mandaat' van operatie Enduring Freedom is gebaseerd op artikel 51. Het kabinet voert hier een viertal resoluties van de Veiligheidsraad aan (minister Kamp deed dat ook in zijn uitspraken op de persconferentie en in het tv-programma Buitenhof) die de operatie zouden rechtvaardigen. Dat is op zijn minst aanvechtbaar. De resoluties roepen slechts in algemene termen op tot steun aan de strijd tegen het internationaal terrorisme. Met geen woord wordt gesproken over het gebruik van geweld, laat staan over (het mandaat van) operatie Enduring Freedom. Hier heeft de oppositie absoluut een punt. Sterker: de Veiligheidsraad heeft zich nooit expliciet uitgelaten over de operatie in Afghanistan, hooguit indirect in resoluties voorzover die een relatie legden met het mandaat van de multinationale troepenmacht ISAF."
Leurdijk geeft vervolgens aan dat in een eerdere brief van de Nederlandse regering aan de Tweede Kamer van september 2004 de volkenrechtelijke legitimatie voor Nederlandse militaire inzet in Afghanistan werd gezocht in een directe aansluiting op de operatie Enduring Freedom:
"Van cruciaal belang is voorts de paragraaf waarin de Nederlandse regering schrijft: 'De Nederlandse militaire bijdrage aan de operatie Enduring Freedom is een direct gevolg van de aanslagen op de Verenigde Staten (van 11 september 2001), en gekoppeld aan de strijd tegen Al Qa'ida en Taliban. Alleen op deze basis beschikken de Nederlandse militairen die in dit kader worden ingezet, over bevoegdheden die voortvloeien ui het oorlogsrecht (benadrukking, D. Leurdijk)."
En:
"Pikant in dit verband is ook nog dat de regering vorig jaar zo nadrukkelijk aangaf, in de brief van september, dat het gebruik van geweld door Nederlandse militairen (dus de toepassing van de bevoegdheden die voortvloeien uit het oorlogsrecht), uitsluitend gekoppeld is aan operatie Enduring Freedom in Afghanistan als een direct gevolg van '9/11'. Om eraan toe te voegen: 'De Nederlandse militaire bijdrage kan niet zonder meer worden ingezet in de global war on terror'. Ook om die reden wekt het zacht gezegd bevreemding als het kabinet eind februari zo nadrukkelijk verwijst naar de resoluties uit 2004 die, naar eigen zeggen, het belang van de strijd tegen het terrorisme bevestigen."
Op deze en andere gronden blijft het op zijn minst in hoge mate dubieus of er zelfs maar überhaupt wel een werkelijke volkenrechtelijk legitimatie voor Nederlands militair geweld in Afghanistan aanwezig is.
Nu valide gronden hiervoor ontbreken, moet vooralsnog ervan worden uitgegaan dat Nederland zich, samen met andere staten, op zichzelf al schuldig maakt aan volkenrechtelijk ongelegitimeerd militair geweld in Afghanistan.
Het betreft hier dan een schending van het geweldsverbod, met andere woorden agressie.
Het geweldsverbod vormt onderdeel van het ius cogens, hetgeen betekent dat het hier een volkenrechtelijke norm betreft die te allen tijde gelding heeft. Het gaat bij een dergelijke absoluut bindende norm dan om een verplichting erga omnes, die door alle staten dwingendrechtelijk in acht moet worden genomen. Zonder dat daarop ook maar de kleinste uitzonderingsmogelijkheid bestaat.
Schending daarvan levert dan op het misdrijf van agressie, het ergste misdrijf naar internationaal recht dat denkbaar is en dat, zo is door het Tribunaal van Neurenberg bepaald, alle andere internationale misdrijven in zich sluit:
"To initiate a war of aggression, therefore, is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the acumulated evil of the whole."
(H.M. Attorney-General (ed.); The Trial of the German Major War criminals, part 22, HSMO (London 1959, p. 421)
Dat deze opvatting van Neurenberg allerminst obsoleet is geworden, blijkt ook uit het Statuut van het Internationaal Strafhof, waarin artikel 5 agressie aanmerkt als een van de 'most serious crimes'.
Zoals hierboven al opgemerkt, sedert Neurenberg, herbevestigd door onder meer het Statuut van het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal, alsmede recentelijk door het Statuut van het Internationaal Strafhof en, op nationaal niveau, tot uitdrukking gebracht in de Wet Internationale Misdrijven (WIM), erkent het recht het principe van persoonlijke aansprakelijkheid en individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor het misdrijf van agressie en voor andere ernstige misdrijven naar internationaal recht.
Mitsdien dient hier dan ook allereerst strafrechtelihjke vervolging te worden ingesteld tegen de hierboven genoemde personen wegens hun medeplichtigheid aan schending van het geweldsverbod.
II. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid medeplichtigheid aan het maken van de burgerbevolking tot doelwit bij militaire acties in Afghanistan en/of aan het uitvoeren van militaire acties in Afghanistan waarbij onevenredige schade aan de burgerbevolking werd en wordt toegebracht en/of aan het uitvoeren van militaire acties in Afghanistan waarbij niet alle door het internationale humanitaire recht vereiste voorzorgen en waarborgen om de civiele bevolking zoveel mogelijk te ontzien in acht
zijn en worden genomen
Voorts zijn hier aan de orde grove schendingen van het humanitair oorlogsrecht waarvoor de aangeklaagde personen evenzeer persoonlijk aansprakelijk en individueel strafrechtelijk verantwoordelijk dragen op basis van de Wet Internationale Misdrijven (WIM).
Dergelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht vonden plaats over de gehele afgelopen periode dat Nederlandse militairen bij oorlogsgeweld in Afghanistan waren betrokken.
De Nederlandse politieke elite beraamt, vanuit zijn positie van door de Hoge Raad verleende feitelijke strafrechtelijke immuniteit, inmiddels op misdadige wijze een ongestoorde voortzetting hiervan.
Dergelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht vinden, onder Nederlandse medeverantwoordelijkheid, zowel plaats in het kader van het Nederlandse militaire commitment aan de operatie Enduring Freedom als de operatie ISAF.
II.1. het principe van 'gesamtschuldnerische Haftung'
Als deelnemer aan een gezamenlijke militaire operatie is Nederland daarbij sowieso al, in volkenrechtelijke zin, hier rechtstreeks medeaansprakelijk voor alle schendingen van het internationale humanitaire recht die daarbij ook door bondgenoten worden begaan.
Zo ook hier.
Nederland is dus, volkenrechtelijk gezien, evengoed aansprakelijk voor eventuele misdrijven bij het Amerikaanse militair optreden als voor eventuele misdrijven terzake van het eigen militaire optreden.
Deze medeaansprakelijkheid is de tol die dan moet worden betaald voor het, in het kader van een gezamenlijk en bondgenootschappelijk optreden, militair in zee gaan met een bondgenoot, of met bondgenoten, die weigert, of weigeren, om bij zijn/hun verdere optreden de bindende internationale rechtsprincipes in acht te nemen.
Een dergelijke medeaansprakelijkheid kan slechts dan worden afgeweerd als, voor wat betreft het militaire optreden in bondgenootschappelijk verband, uitdrukkelijke voorbehouden zijn gestipuleerd.
Van het maken van zodanige voorbehouden voor Nederlandse deelname aan een militaire alliantie is de laatste decennia
slechts eenmaal sprake geweest. Dat betrof de Nederlandse betrokkenheid bij de Amerikaanse operaties in het kader van de Eerste Golfoorlog.
Ontbreekt hier ieder voorbehoud, dan is er sprake van wat de Duitsers zo mooi aanduiden als een 'gesamtschuldnerische Haftung'.
Geldt dat al in situaties waarin bondgenoten op de hoogte zijn, of althans op de hoogte zouden kunnen of moeten zijn van volkenrechtelijke misdragingen in het kader van de gemeen-
schappelijke militaire campagne, des te meer is hiervan sprake indien zonder meer een direct gezamenlijk militair optreden aan de orde is waarbij bindende internationale rechtsnormen worden geschonden.
Bij de codificatie met betrekking tot de Staatsverantwoordelijkheid van de International Law Commission wordt in dit verband in artikel 47 lid 1 bepaald:
"Where several States are responsible for the same internationally wrongful act, the responsibility of each State may be invoked in relation to that act."
Voor wat betreft de schendingen van het internationale oorlogsrecht die in Afghanistan van de kant van 'de coalitie' aan de orde zijn, gaat het daarbij zowel om oorlogshandelingen, waarvan vast staat dat zij, qua directe uitvoering, door de Amerikanen zijn bedreven, als om oorlogshandelingen waarbij ook de Nederlandse militairen, qua uitvoering, rechtstreeks waren betrokken.
In beide gevallen draagt Nederland hiervoor dan, als bondgenoot, volkenrechtelijke medeaansprakelijkheid.
Bij het hierna te geven overzicht van de ontwikkelingen met betrekking tot burgerslachtoffers en de vernielingen aan civiele doelen tot gevolg hebbend militair optreden van westerse troepen in Afghanistan zal dan ook in eerste instantie geen onderscheid worden gemaakt tussen militaire akties die, qua uitvoering, voor zover bekend voor rekening van de Amerikanen kwamen en de militaire akties, met burgerslachtoffers en vernielingen aan civiele doelen tot gevolg die, qua uitvoering, mede ook rechtstreeks voor rekening van Nederlandse militairen kwamen.
Al zal die specieke, qua uitvoering, rechtstreekse Nederlandse betrokkenheid, voor zover deze daarbij dan bekend is, wel steeds bij het navolgende overzicht uitdrukkelijk worden geboekstaafd.
II.2. 'Nederlandse' burgerslachtoffers in Afghanistan
Reeds vanaf de het allereerste begin van de Nederlandse deelname aan de oorlogshandelingen in Afghanistan werden, door toedoen van Nederlandse militairen en met behulp van Nederlands militair materieel, slachtoffers gemaakt onder de Af-ghaanse burgerbevolking. En werden er vernielingen aangericht aan Afghaanse burgerdoelen.
Zo verscheen er al op 13 september 2003, onder de kop "Dodental: onbekend - de vergeten oorlog die Nederland als Amerikaans bondgenoot voert in Afghanistan", een artikel in de NRC over de Nederlandse participatie aan oorlogshandelingen in Afghanistan welke leidden tot doden en gewonden onder de Afghaanse burgerbevolking.
In het intro op dit paginagrote artikel werd onder meer gesteld:
"Hulporganisaties trekken zich terug. En onder Afghanen groeit het verzet, want er vallen steeds meer burgerslachtoffers. Een stamoudste: 'Onze jongens zinnen op wraak, in hun hart smeulen gloeiende kooltjes."
Dit artikel begint als volgt:
Mountain Viper heet de militaire operatie die op 30 augustus begon in het zuidoosten van Afghanistan. Nederlandse F-16-piloten stegen op van de luchtmachtbasis Manas in Centraal-Kirgizië en wierpen bommen af in de provincie Zabul die grenst aan Pakistan. De vliegers namen deel aan een actie tegen zo'n duizend Taliban die, aldus de hoogste Amerikaanse commandant Vines in Afghanistan tegen het persbureau AP, "al anderhalf jaar proberen hun land terug te veroveren". Nederland levert sinds oktober 2002 tot het eind van deze maand een bijdrage aan de operatie Enduring Freedom onder leiding van de Verenigde Staten.
Daarna bleef het stil. Is de actie al beëindigd? Was er doel getroffen? Vielen er doden, gewonden? Waren er burgerslachtoffers? En sorteert deze waarschuwing effect bij AL-Qaeda en de Talibaan, bijna twee jaar na de val van het regime? Niemand die weet of Mountain Viper een succes was. Net zomin als iemand weet hoe acties afliepen met namen als Eagle Fury, Mongoose en Vaillant Strike die onderdeel uitmaken van de operatie Enduring Freedom. De woordvoerders van de internationale coalitie zijn niet scheutig met informatie. Bij de eerste missie van de Nederlandse F-16-vliegers verklaarde de Amerikaanse commandant in het NOS-journaal: "We praten niet over het feitelijk aantal afgeworpen bommen. [..]Wij denken dat je dan op een tactisch vlak komt en wij geven daar geen informatie over vrij." (..) Afgelopen mei meldde het ministerie van Defensie dat de Nederlandse F-16-piloten er hun 500ste missie boven Afghanistan op hadden zitten. Tot nu toe hebben de Nederlandse piloten daarbij tenminste drie keer gebombardeerd. En na bombardementen waaraan Nederlandse F-16's hebben deelgenomen zijn burgerslachtoffers gemeld door lokale overheden en journalisten. Maar preciese aantallen doden en gewonden zijn niet te geven."
En:
"'Als gevolg van de luchtaanvallen en grondoperaties in Afghanistan blijft het aantal burgerslachtoffers stijgen', constateert Amnesty International in haar jaarverslag over 2002."
Over die voortgaande rechtstreekse Nederlandse militaire betrokkenheid bij oorlogshandelingen met Afghaanse burgerslachtoffers als gevolg kwam vervolgens ook de Nieuwe Revu 08 met een artikel onder de kop "Het bloedbad en de Nederlanders" van de hand van Arnold Karskens.
Daarin werd verslag gedaan van een slachtpartij onder de burgerbevolking in dorpen in de Baluchi-vallei, met het volgende intro:
"In juli 2006 kwamen naar schatting zestig mensen om bij gevechten rond drie dorpen in Uruzgan waar zich Taliban-strijders ophielden. Eén getuige spreekt over standrechtelijke executies. Nederlandse militairen namen deel aan de actie en doodden achttien mensen. Een reconstructie roept vraagtekens op over hun rol."
Het ging hier om een gecombineerde lucht-landaanval op de aanwezigheid van honderden Taliban-strijders in de hete juli maad in dorpen in de Baluchi-pas, die zich daar gereed zouden hebben gemaakt voor een aanval op Tarin Kowt.
Het artikel:
"Er werd besloten tot een gecombineerd Amerikaans, Af-
ghaans en Nederlands ingrijpen. De zuiveringsoperatie begon in de nacht van 9 op 10 juli met een bombardement van Amerikaanse B-1 bommenwerpers op de dorpen Karak, Dehjawz en Pirosha. Daarna volgend nog twee bombardementen, waarvan de laatste op 19 juli.
De Nieuwe Revu sprak met ooggetuigen en laat onder meer ooggetuige Abdul Karim (45) aan het woord:
"'Ze hebben zulke grote bommen gebruikt dat er water uit de grond kwam. Hij sprak over tientallen doden. Gewonden werden overgebracht naar het ziekenhuis in Tarin Kowt of naar het 170 kilometer verder gelegen ziekenhuis van Kandahar. Hier ondervroeg de Brit Rupert White, aangesteld door de Verenigde Naties om de mensenrechten in Afghanistan in de gaten te houden, enkele overlevenden. Een gewonde vrouw sprak van 'grote aantallen omgekomen burgers'. Een andere vrouw uit Dehjawz melddde de dood van 21 mannen, acht kinderen en drie vrouwen. Een vrouw uit Pirosha zei dat zeven van haar familieleden waren omgekomen. Mevrouw Golalai Achakzai, hoofd van de sectie monitoring en onderzoek van de onafhankelijke Afghaanse mensenrechtencommissie AIHRC, heeft veel meer getuigen gesproken. Hun verklaringen zijn verzameld in een ordner met foto's van de gewonden. Namen van deze getuigen mag ze uit veiligheidsoverwegingen niet geven, maar uit gesprekken werd haar duidelijk dat die getuigen na de bombadermenten paracutisten naar beneden zagen komen. 'Eén getuige zei dat mensen op een rij werden gezet en vervolgens werden doodgeschoten'. Volgens haar informatie zijn bij de juli-actie tussen de zestig en tachtig mensen gedood en tussen de zestig en zeventig mensen gewond geraakt. Het percentage Taliban-strijders onder de doden is haar onbekend. Ook was er veel materiële schade. Tientallen bewoners van wie de woning, de boomgaard en/of het vee was vernield of gedood, bedelden in de daarop volgende maanden bij de poort voor het gouverneurshuis in Tarin Kowt om steun."
Over de rechtstreekse betrokkenheid van de Nederlandse militairen bij deze slachtpartij schrijft het artikel:
"Tijdens de tiendaagse veldtocht door de Baluchi-pas nam een Nederlands Pantserinfanteriepeloton verdedigende posities in ten noorden van Tarin Kowt. Volgens luitenant-kolonel C. ten Anscher, hoofd woordvoering Operatieën, zorgde verder een verkennersdetachement voor 'flankenbeveiliging'. Per e-mail deelt hij mee: 'Hoewel die rol terughoudend van aard was, is het desondanks meerdere malen tot een confrontatie met de vijand gekomen'. Aan Taliban-zijde zouden 'door Nederlands vuur vermoedelijk achttien dodelijke slachtoffers (zijn) gevallen, maar meer slachtoffers kunnen niet worden uitgesloten. Dit aantal is exclusief mogelijke slachtoffers die als gevolg van ingeroepen (niet-Nederlandse) luchtsteun zijn gemaakt'. Van de executie waarover een getuige sprak, is hem 'niets bekend'.
Hoewel meer onderzoek vereist is, vallen toch enkele
tegenstrijdigheden op. Volgens woordvoerder Ten Anscher zijn Nederlandse gevechtsvliegtuigen en -helikopters 'diverse malen ingeroepen maar als gevolg van het slechte weer niet ingezet', met uitzondering van een escorte voor gewondenvervoer. 'Er heeft daarom geen wapeninzet plaatsgevonden, noch zijn er bommen afgeworpen'.
De militaire website F-16.net, die iedere vliegbeweging boven Afghanistan volgt, meldt echter dat gedurende deze vechtmissie 'de full firepower' van de Nederlanders werd ingezet waaronder de F-16's en Apache-helikopters.
Er is nog een opmerkelijke contradictie.
Hoewel de mensenrechtencommissie AIHRC spreekt van zeker zestig doden en een regeringsonderzoek van zeker tien burgerdoden, zegt woordvoerden Ten Anscher: 'Voor zover wij weten zijn er geen burgerslachtoffers gevallen'."
II.3. Slachtpartijen onder de Afghaanse burgerbevolking, al dan niet in directe militaire samenwerking met de Nederlandse militairen
De oorlogshandelingen worden, zowel voor wat betreft de component Enduring Freedom als de NAVO-component ISAF geleid door de Amerikanen.
Hoe de Amerikanen in Afghanistan bij grondoperaties te werk gaan, daarvan gaf het al eerder geciteerde artikel "Dodental: onbekend - de vergeten oorlog die Nederland als Amerikaans bondgenoot voert in Afghanistan" in de NRC van 13 september 2003 reeds een aantal treffende voorbeelden.
Zoals de navolgende inval op 19 augustus 2003, waarvan het persbureau Reuters melding maakte:
"Toen waren Amerikanen een dorpje aan de grens met Pakistan binnengevallen op zoek naar strijders van de Talibaan en Al Qaeda. Ze stuitten op korans in jutezakken. De soldaten begrepen er niets van, tot de dorpelingen hun vertelden dat ze bang waren gedood te worden als de Amerikanen erachter kwamen dat ze moslim waren. Veel Afghanen zijn analfabeet, verstoken van electriciteit en media en zij concluderen na zo'n incident dat de Amerikanen 'van God los' zijn.
Dat de Amerikaanse soldaten vaak breken met de Afghaanse conventies bleek ook op 3 januari van dit jaar. Toen ging de Duitse freelance oorlogsverslaggever Franz Joseph Hutsch, die onder meer publiceerde in Stern en Die Welt, met de Amerikanen naar een dorpje vlakbij het Tora Bora-gebergte. Ik was verbaasd hoe agressief de Amerikanen te werk gingen, vertelt de verslaggever, zelf reserve-officier, over het optreden van soldaten van de 10 Mountain Division en het 503 Airborne Regiment. 'Er waren alleen maar hele vage aanwijzingen dat er Talibaan en Al Qaeda-strijders zouden zijn'. Hutsch telde ongeveer zeventig militairen die waren uitgerukt voor de actie. Zelf volgde hij een eenheid die met zo'n tien man naar de oostkant van het dorpje trok. Ze troffen drie gebouwen op een erf, die op klassiek Afghaanse wijze door een metershoge lemen muur waren afgeschermd van de omgeving. Een zware houten poort was en bleef gesloten, ook nadat de Amerikanen met hun geweren op de poort hadden gebonkt en in het Engels toegang headden geëist. Want de enig beschikbare tolk was niet ter plekke - die trok op met de commandant.
De Amerikanen bliezen de poort op en de familie die daarop naar buiten kwam werd overmeesterd. Hutsch: 'De mannen kregen zakken over hun hoofd en moesten met hun gezicht naar beneden op de grond gaan liggen. Daarna werden de vrouwen door de Amerikaanse mannen gefouilleerd. Dit is een grove belediging voor een Afghaanse moslimvrouw'. De coalitie heeft over deze actie nooit een mededeling naar buiten gebracht. Kort na het optreden liep het dorp te hoop, aldus Hutsch, en ontstond een vijandige, anti-Amerikaanse sfeer. De Amerikaanse commandant gaf zijn troepen het bevel om zich terug te trekken tot twee à drie kilometer buiten het dorp. Van daaruit werd luchtsteun aangevraagd. 'Na twintig minuten kwamen er twee Amerikaanse F-16's laag over het dorp vliegen. Ze trokken naar boven en ik hoorde in totaal vijf explosies.' Wat de bombardementen hebben aangericht in het dorp heeft Hutsch zelf niet gezien. De Amerikanen trokken zich na het bombardement terug naar Jalalabad. Hutsch hoorde dat er acht doden en drieentwintig gewonden waren als gevolg van het bombardement. Die aantallen werden in de hoofdstad Kabul bevestigd door verschillende inlichtingendiensten."
Het veroorzaken van slachtofferaantallen onder de Afghaanse burgerbevolking en het aanrichten van vernielingen aan de civiele infrastructuur in Afghanistan, al dan niet is samenwerking met de Amerikanen, als gevolg van Nederlands oorlogs- geweld is vervolgens, jaar in jaar uit, onverminderd door gegaan.
Tot op de dag van vandaag toe.
Onder de kop "Schadevergoeding burgers Uruzgan" kwam de NRC van 17 maart 2007 onder meer met het volgende:
"Het ministerie van Defensie heeft de eerste schadevergoedingen uitgekeerd aan burgers in Uruzgan. Zij kunnen in Den Haag om geld vragen als hun huis is beschoten of hun vee is gedood."
Op 12 april 2007 publiceerde Trouw een artikel onder de kop "Kandahar wil taliban best terug - vertrouwen in buitenlandse troepen is verdwenen; inwoners zijn geweld beu".
Dit artikel begon met het volgende intro:
"Geweld kleurt het nieuws uit Zuid-Afghanistan. Correspondente Minka Nijhuis wandelde 'achter de linies' door Kandahar. De stad verlangt terug naar de betrekkelijke veiligheid onder de taliban."
In dit artikel wordt een beeld geschetst van de voortdurende ontwrichting die de oorlog voor deze stad en omgeving met zich meebrengt, alsmede - aan de hand van een bezoek aan een plaatselijk ziekenhuis - van de niet aflatende stroom gewonden.
Het artikel stelt dan:
"Ook de grote offensieven met bombardementen die de afgelopen maanden waarschijnlijk honderden burger-
slachtoffers eisten, hebben kwaad bloed gezet in de omgeving. Bij het woord taliban denken veel inwoners van Kandahar net als in het begin van de jaren negentig aan veiligheid en niet aan terrorisme en religieus extremisme. 'Laat de taliban maar terugkomen, dan hebben we tenminste geen problemen met de veiligheid', zegt Quasim."
Deze heer Quasim is een arts in het Mirwais ziekenhuis te Kandahar.
Op 30 april 2007 maakte de NRC, onder de kop "VS doden 136 'Talibaan' bij strijd in Herat - ook gevechten in Uruzgan", onder meer bekend:
"Volgens een Amerikaanse verklaring zijn 49 Talibaan-strijders gedood toen zij vrijdag een patrouille van Amerikaanse en Afghaanse militairen onder vuur namen in de Zerkoh-vallei."
En:
"Vandaag demonstreerden in het district Shindand, waarin de vallei ligt, honderden, volgens sommige berichten duizenden Afghanen tegen het Amerikaanse optreden, waarbij volgens hen veel burgerdoden zijn gevallen. De politiechef van het district ontkende betrokkenheid van Afghaanse militairen bij de gevechten. Aan de andere kant van het land, in de provincie Nangarhar, was gisteren een vergelijkbare demonstratie. Amerikaanse troepen hadden bij een inval zes personen gedood, volgens de Amerikanen vier Talibaan en een vrouw en een meisje die door kruisvuur werden getroffen. De politie zegt echter dat het zes onschuldige burgers waren, onder wie drie vrouwen. Ook in Uruzgan is de laatste dagen zware strijd geleverd. Het ministerie van Defensie in Den Haag meldt dat Talibaan-strijders een politiepost in Chora hadden ingenomen, op een moment dat veel agenten waren weggebleven van hun werk om thuis te helpen met de papaveroogst. Nederlandse militairen zijn Afghaanse troepen te hulp geschoten die probeerden de post te ontzetten. Uiteindelijk is de post met een bombardement vernietigd."
Op 3 mei 2007 berichtte de NRC, onder de kop "NAVO en VS beloven Karzai voorzichtigheid - burgerdoden onacceptabel", onder meer:
"Vertegenwoordigers van de NAVO en de Verenigde Staten hebben gisteren de Afghaanse president Karzaai beloofd zich meer te zullen inspanen om in de toekomst burgerdoden bij militaire acties te vermijden.
Zij deden dit tijdens spoedoverleg met Karzai in Kabul, dat belegd was naar aanleiding van berichten dat 51 burgers dit weekeinde zijn omgekomen bij een militaire actie in de westelijke provincie Herat. Karzai, die al meerder malen heeft geprotesteerd tegen het feit dat bij optreden van Amerikaanse en andere buitenlandse troepen burgerslachtoffers vallen, zei gisteren tijdens een persconferentie naar aanleiding van de gebeurtenissen in Herat dat 'het voor ons moeilijk is te blijven accepteren'. 'Burgerdoden en arbitraire besluiten om huizen te doorzoeken hebben een onaanvaardbaar niveau bereikt en de Afghanen kunnen dat niet langer accepteren', aldus Karzai later in een verklaring. De gewraakte actie vond plaats in het district Shindand, en was onderdeel van de operatie Enduring Freedom, de naast de NAVO-operatie ISAF voortgaande antiterreuroperatie onder Amerikaanse leiding. Amerikaanse, Afghaanse en Roemeense troepen kwaemn daarbij in een hinderlaag terecht waaruit zij door luchtsteun - onder andere van Nederlandse F-16's - werden gered. Eerste berichten van Amerikaanse zijde maakten melding van 136 gedode opstandelingen. Pas later bleek uit berichten van Afghaanse autoriteiten en VN-zijde dat er mogelijk tientallen burgerslachtoffers zijn, onder wie vrouwen en kinderen."
Op 21 mei berichtte de NRC op het onderdeel burgerslachtoffers onder meer als volgt, daarbij NAVO-woordvoerder James Appathurai citerend:
"Hij zei dat het bondgenootschap zijn bombardementen wel beter moet afstemmen met Afghaanse troepen op de grond, om vergissingen te voorkomen. 'En daar wordt ook aan gewerkt'. Maar of dat voldoende is, kan worden betwijfeld, zegt Sam Zarifi, Aziëspecialist van Human Rights Watch. 'De NAVO en de VS hebben niet genoeg, maar ook niet de juiste soort troepen in Afghanistan. Ze kennen het terrein en de bevolking onvoldoende, ze zijn niet in staat om zelf, voor ze een aanval beginnen, goede verkenningsoperaties uit te voeren."
En, aldus verder deze vertegenwoordiger van Human Rights Watch:
"Nog steeds zie je de bekende Pavlov-reactie. Eerst wordt onmiddellijk ontkend dat er bij een operatie burgerdoden zijn gevallen en gezegd dat een onderzoek daarom niet nodig is. Dàn zegt men: er komt een onderzoek, maar alles is volgens de regels verlopen. En tenslotte komt de erkenning: er zijn fouten gemaakt."
In een artikel in de NRC van 12 juni 2007 onder de kop "'Afghanen slechter af dan vóór komst NAVO" werd voorts aan de orde gesteld dat humanitaire situatie in Afghanistan volgens het Internationale Rode Kruis weer verder zou zijn verslechterd. Het artikel begint met het intro:
"De humanitaire situatie in Afghanistan verslechtert. Meer burgers zijn slachtoffer. Belangrijke Talibaanstrijders mogen zomaar worden gedood",
en vang dan verder aldus aan:
"De humanitaire situatie in Afghanistan is nu slechter dan een jaar gelden. Dat heeft Pierre Krähenbühl, directeur van het Internationale Rode Kruis, vandaag in Genève gezegd. Vooral door het toenemende aantal burgerslachtoffers bij de strijd tussen westerse troepen en de Talibaan is er een groeiende nood voor medische zorg, die in de moeilijk toegankelijke oorlogsgebieden nauwelijks is te leveren. 'Er is een continue verslechtering van medische diensten in Afghanistans afgelegen gebieden. De burgers die de zorg het meest nodig hebben zijn ook het moeilijkste te bereiken', aldus Krähenbühl. Humanitaire hulp buiten de grote steden is volgens hem door de slechte veiligheid, die zich vanuit het zuiden en oosten uitbreidt naar het eerder relatief rustig verklaarde noorden en westen 'een steeds grotere uitdaging'."
Op 8 juni 2007 was daarvoor reeds in de Spits, onder de kop "Taliban kondigen offensief aan - weer burgerslachtoffers Afghanistan na bomaanslagen en zware gevechten", onder meer nog melding gemaakt van het volgende:
"Een mensenrechtenmedewerker van de Verenigde Naties , Richard Bennet, zei gisteren dat in de eerst vier maanden dit jaar in Afghanistan bij militaire operaties 320 tot 380 burgers zijn gedood".
Arnold Karskens meldt in zijn reeds genoemde artikel van 7 december 2007 onder de Kop "Afghanen steunen ISAF niet meer - excessen van Nederlandse militairen dragen bij aan afkeer van bevolking":
"In juni 2007 kwamen in het oostelijke district Khas Uruzgan 23 burgers om bij acties door buitenlandse militairen. De bron is de directeur Almer Khan van het ziekenhuis in Tarin Kowt. Nadere gegevens ontbreken."
In het weekeinde van 18 en 19 juni 2007, evenals gedurende de daaraan voorafgaande weken, werd rond de Afghaanse plaats Chora wederom zwaar gevochten, zoals generaal Dick Berlijn in Trouw van 19 juni 2007 vermeldde.
De NRC van 29 juni 2007 maakte er melding van dat
"Volgens de eerste schattingen van Defensie bij de gevechten en de Nederlandse bombardementen (..) 30 tot 70 Afghaanse burgers [zijn] omgekomen",
en dat
"In Afghanistan daar tot op het hoogste niveau grote verontwaardiging over [is] ontstaan."
Metronieuws van 25 juni 2007 stelde in dit kader:
"Karzai beschuldigde de NAVO en de Verenigde Staten ervan dat de levens van Afghanen voor hen 'niets waard zijn'. De afgelopen weer vielen volgens de president zeker negentig burgerdoden, van wie 52 tijdens gevechten met de Taliban rond Chora in Uruzgan, waar de Nederlandse militairen zitten."
De NRC van 30 juni 2007 verwees in dit verband nog naar een persbericht van Associated Press, waarin de heer Janu Akha uit het gehucht Qala-i-Raghan werd geciteerd:
"Acht bommen vielen zaterdag op mijn dorp. Zondag hebben we 18 familieleden begraven, inclusief vrouwen en kinderen."
En de Spits van 25 juni 2007 meldde:
"De Italiaanse regering zal NAVO-secretaris-generaal Jaap de Hoop Scheffer vragen consequenties te trekken uit de 'niet te rechtvaardigen' dood van burgers, aldus de Italiaanse minister van Defensie gisteren in de krant La Stampa."
Bij de gevechten rond Chora werd, zo gaf de commandant ter plaatse, kolonel van Griensven in de NRC van 28 juni 2007 aan, zo ongeveer alle wapentuig ingezet waarover Nederland in Afghanistan beschikt:
"We hebben alles gebruikt dat we tot onze beschikking hadden."
En:
"We hebben de randen van de rules of engagement opgezocht."
De NRC van 26 juni 2007 berichtte in dit verband:
"Bij de gevechtsacties werd vele malen de hulp van jachtvliegtuigen en Apache-gevechtshelicopters ingeroepen. De Nederlanders zetten ook zware artillerie in vanaf Kamp Holland, dertig kilometer zuidelijker."
En de NRC van 30 juni 2007 verwees in dit verband naar een uitspraak van kolonel Van Griensven, weergegeven in de Telegraaf van 24 juni 2007:
"Zonder luchtsteun was het op de grond totaal anders afgelopen."
Op 24 juni verklaarde president Karzai in verband met dit Nederlandse militaire optreden, blijkens een AP bericht van die dag:
"Je wint geen oorlog door met een pantserhouwitser van 37 kilometer te schieten. Daarmee vallen zeker burgerdoden"
Waarop generaal Berlijn, zoals vermeld in de NRC van 26 juni, repliceerde:
"Niet alleen Nederlandse F-16's en pantserhouwitsers veroorzaken slachtoffers, ook de Talibaan doden onschuldige burgers."
Op 26 juni 2007 maakte de NRC er melding van dat de UNAMA, de VN-missie in Afghanistan, een onderzoek zou gaan instellen naar het aantal burgerslachtoffers dat bij Chora zou zijn gevallen.
Arnold Karskens meldt op dit punt in zijn reeds eerder geciteerde artikel in de NRC van 7 december 2007 over excessen van Nederlandse militairen:
"In de nacht van 16 op 17 juni 2007 stierven ruim zeventig inwoners van het dorp Qala-e-Ragh, district Chora na urenlange beschietingen met 155mm-granaten vanaf Kamp Holland. De beschieting werd uitgevoerd zonder waarschuwing vooraf en zonder observatie in het veld. Dat is een schending van het oorlogsrecht, stelt regionaal ISAF-commandant generaal Dan McNeill. Verder ontbrak een militaire noodzaak, omdat de Nederlandse troepen zich op zo'n acht kilometer afstand bevonden in de districtshoofdstad van Chora."
Ook Karskens wijst er in dit verband in zijn artikel al uitdrukkelijk op het lukraak bombarderen van een dorp een schending vormt van het humanitair oorlogsrecht.
Ook in andere provincies als Uruzgan was intussen het doden van burgers bij oorlogsgeweld van westerse troepen een grootschalig gebeuren.
Zoals in de provincie Helmand.
Onder de kop "'NAVO doodde burgers Helmand'", meldde de NRC van 23 juni 2007 dan ook:
"Bij NAVO-bombardementen in de Zuid-Afghaanse provincie Helmand zijn volgens de Afghaanse politie gisteren zeker 25 burgerdoden gevallen, onder wie drie peuters, negen vrouwen en de lokale mullah. Twaalf van de slachtoffers zouden behoren tot dezelfde familie."
En:
"Dorpelingen laden na de nachtelijke aanval lijken op tractoren om in de provinciehoofdstad Lashkar Gah te laten aantonen dat het om burgerslachtoffers gaat."
Op 25 juni 2007 meldde de NRC dat de NAVO had gesteld:
"President Karzai heeft het recht om teleurgesteld en boos te zijn over de omvang van het aantal burgerslachtoffers van de afgelopen dagen."
In diezelfde editie van de NRC werd vermeld:
"De buitenlandse troepen zouden, volgens persbureau AP, verantwoordelijk zijn voor 203 burgerdoden, terwijl de Talibaan 178 onschuldige slachtoffers op hun geweten zouden hebben."
Op 27 juni 2007 berichtte het AD, onder de kop "'Leven Afghaan telt ook'":
"In ruim een week zouden negentig burgers zijn omgekomen. Alleen al in de provincie Uruzgan, waar Nederlandse troepen zijn gelegerd, waren dat er 52. Bij de gevechten van afgelopen weekeinde waren Nederlandse grondtreopen, gevechtshelicopters en F-16's betrokken. Karzai vindt dat de internationale troepenmacht lichtvaardig omgaat met het leven van Afghaanse burgers. 'Het leven van een Afghaan telt, zoals het leven van ieder mens. Het past niet operaties uit te voeren waarbij het lijkt alsof de dood van Afghanen er minder toe doet'. Volgens Karzai kan de strijd tegen het terrorisme meer resultaat opleveren als de NAVO alle operaties, 'of het nu grote of kleine acties zijn', beter coördineert met de Afghaanse regering."
Op diezelfde dag dat Karzai deze wens uitsprak en scherp protesteerde tegen de hoge aantallen burgerdoden, gaf de Amerikaanse brigadegeneraal Joseph Votel echter al te kennen dat er genoeg werd gedaan om burgerlevens en de civiele infrastructuur te sparen, zo meldde de NRC van 27 juni 2007, onder de kop "'Geen wijziging in Afghanistan'":
"De strategie van de westerse troepen in Afghanistan om burgerdoden te voorkomen volstaat en behoeft geen aanpassing. Dat heeft de Amerikaanse brigadegeneraal Joseph Votel gisteren op de Amerikaanse basis Bagram gezegd tijdens een persconferentie (..) Votel is ondercommandant van ISAF in Oost-Afghanistan en heeft een hoge positie binnen Enduring Freedom. De twee missies meldden enkele weken gelden hun acties onderling beter te willen coördineren om burgerslachtoffers te voorkomen. Vorige week veroordeelde een consortium van bijna honderd Afghaanse en internationale hulporganisaties het 'disproportionele geweld' van met name de Amerikaanse militairen van Enduring Freedom. Volgens Votel is het 'absoluut onwaar' dat westerse militairen meer burgers hebben gedood dan de Talibaan."
Daarmee toonde de Amerikanen nog maar eens aan wie bepaalt hoe de strijd van de westerse troepen in Afghanistan, inclusief de Nederlandse, wordt gevoerd: de Amerikanen. Alle andere bondgenoten hebben zich daarnaar te richten, inclusief de Nederlandse militairen in Afghanistan. Of deze gevechtstaktiek nu wel dan niet leidt tot vermijdbare en te vermijden slachtoffers onder de Afghaanse burgerbevolking, het zijn de Amerikanen die hier bepalen wat er militair gesproken gebeurt. En alle bondgenoten, inclusief de Nederlandse militairen, worden daarin meegezogen.
Niet alleen de eerdere voze praatjes over een betere afstemming tussen de ISAF en Enduring Freedom operaties werden met dit machtsparool van de Amerikanen op slag de grond in geboord, datzelfde gold ook voor hetgeen de NAVO-woordvoerder, James Appathurai, eerder op 20 mei 2007 aan NAVO-intentie over een betere afstemming van de westerse bombardementen met Afghaanse troepen op de grond, om vergissingen te voorkomen, kenbaar had gemaakt. Onder het motto: 'Daar wordt aan gewerkt'.
Ook dit werd, nu zelfs nog eens uitdrukkelijk door president Karzai zelf in het openbaar bepleit, in één klap van de tafel geveegd.
In datzelfde NRC-artikel van 27 juni werden nog eens de navolgende cijfers omtrent het aantal burgerslachtoffers op tafel gelegd:
"Volgens Afghaanse mensenrechtenorganisaties en de Verenigde Naties is het aantal burgers dat in de eerste vijf maanden van dit jaar door internationale troepen is gedood even hoog als het aantal burgerslachtoffers dat door de Talibaan en andere opstandelingen is gemaakt. Persbureau AP heeft 203 slachtoffers van westers geweld geteld, tegenover 178 slachtoffers van Talibaan."
Begin juli 2007 trad pas volop aan het daglicht dat zich enige maanden eerder, in april 2007, in de provincie Herat, eveneens al een massaslachting als gevolg van westers militair optreden onder de burgerbevolking aldaar had volstrokken.
De NRC van 9 juli 2007 berichtte daarover als volgt:
"Ruim 24 uur vlogen kogels en mortiergranaten heen en weer in Zerko, een dorpje in de provincie Herat. De Amerikaanse troepen en het Afghaanse leger hadden het aan de stok met de Talibaan, zo luidden de eerste berichten. Meer dan 130 Talibaan zouden er zijn gedood. Ook waren er 57 burgerslachtoffers gevallen - een schokkend aantal."
Op 27 juli 2007 meldde de NRC, onder de kop "'Afghaanse burgers omgekomen bij bombardementen'":
Zeker vijftig vermoedelijke Talibaan-strijders en 28 burgers zijn vandaag omgekomen bij gevechten en bombardementen in de Zuid-Afghaanse provincie Helmand. Dat zeggen het hoofd van het district Gereshk, ooggetuigen en een parlementariër. Gisteren begonnen de gevechten van Af-ghaanse en westerse soldaten met militanten in het dorpje Kumbarak. Volgens sommige bronnen zijn zeker veertig burgers gedood door de bombardementen op vijf huizen."
De NRC van 30 juli 2007 bevatte het navolgende bericht over een aanpassing van de ISAF-strategie in Afghanistan die aan de orde zou zijn:
"De Hoop Scheffer zegt in de Financial Times dat generaal Dan McNeil, de commandant van de 35.000 ISAF-militairen in Afghanistan, nieuwe instructies heeft gegeven om terughoudender te zijn bij het bestrijden van de Talibaan als er burgerslachtoffers dreigen te vallen. 'We beseffen dat als we onze vijand vandaag niet kunnen uitschakelen zonder burgers te treffen, dat onze vijand ons morgen een nieuwe kans zal geven. [...] Als dat betekent dat we niet woensdag maar donderdag achter een Talib aangaan, dan pakken we hem dan'."
Aldus sprak de Hoop Scheffer, die daar nog aan toevoegde:
"'Ze beseffen dat ze militair niet kunnen winnen en ze dwingen nu burgers opzettelijk in situaties waarin ze worden gedood om zo de steun voor ISAF te ondermijnen'."
En de NRC besloot op dit punt:
"Mede daardoor is het volgens hem ook onvermijdelijk dat er onder burgers slachtoffers zullen blijven vallen."
Met andere woorden: het 'nieuwe geduld' dat De Hoop Scheffer hier namens de NAVO zogenaamd aan de dag legt - 'als we ze woensdag niet kunnen pakken zonder burgerslachtoffers te maken, doen we het donderdag wel' - wordt hier grotendeels meteen alweer ingeslikt: "Reken maar op nog veel meer burgerslachtoffers", zo luidt zijn boodschap.
In hetzelfde artikel wordt dan nog het volgende aan de orde gesteld in het kader van wat een 'wijziging in de NAVO-strategie' zou moeten worden:
"'Als je bommen van 250 kilogram in plaats van 500 kilogram in het vliegtuig laadt, dan zou dat een aanzienlijk verschil kunnen maken', tekent de krant op uit de mond van een anonieme NAVO-diplomaat."
Let wel: hier wordt niet gesteld dát daartoe zou worden overgegaan. Alleen dat dat een verschil kan maken.
Voorts let wel: Die 'wijziging van strategie' waarvan hier wordt gerept - van meer dan "reppen van" is hier geen sprake - betreft dan alleen ISAF. Niet Enduring Freedom.
De slachtpartijen onder de burgerbevolking, of dat nu is onder de noemer ISAF of Enduring Freedom, gaan dan ook na 30 juli 2007 gewoon door.
Op 4 augustus 2007 berichtte de NRC, onder de kop "'Veel burgerdoden door bommen in Helmand'" in dit kader onder meer als volgt:
"Bij een Amerikaans bombardement in de Zuid-Afghaanse provincie Helmand zijn gisteren volgens ooggetuigen tientallen burgers gedood. De politie bevestigt dat er 'zware bombardementen' zijn geweest en is een onderzoek naar de slachtoffers begonnen. De door de Verenigde Staten geleide antiterreurmissie Enduring Freedom verklaarde dat zij 'een precisiebombardement heeft uitgevoerd op een bijeenkomst van hoge Talibaancommandanten, na zich ervan verzekerd te hebben dat er geen onschuldige Afghanen in de omgeving waren'.
Het hoofd van de politie, Muhammed Hussein, meldde dat een onbekend aantal Talibaanstrijders en burgers is omgekomen in het district Bagran in het noorden van de provincie. Volgens hem waren de burgers afgekomen op de openbare ophanging van 'spionnen' door de Talibaan toen de aanval plaatshad. Woordvoerders van de Talibaan ontkennen dat er een executie was en zeggen dat de burgers zich bij een heiligdom hadden verzameld voor een religieuze ceremonie. Journalisten konden het gebied niet betreden om deze verklaringen te controleren. In het ziekenhuis van de provinciehoofdstad Lashkar Gah zijn zeker twintig gewonden opgenomen. Een onbekend aantal gewonden is naar een ziekenhuis in het naburige Kandahar gebracht. Een familielid van een van de gewonden meldde dat er honderden burgerdoden en -gewonden zijn gevallen. Als dat bericht juist blijkt zou dat het grootste incident met burgerslachtoffers zijn sinds de verdrijving van het Talibaan-regime."
Op 19 september 2007 kwam de NRC met een vraaggesprek met NAVO-chef De Hoop Scheffer, waarin hem onder meer de volgende vraag werd gesteld, waarop het navolgende antwoord kwam:
"Deze zomer is de NAVO overgestapt op een lichter soort bommen. Was dat een reactie op het grote aantal burgerslachtoffers?
'Ja. Je kunt nooit garanderen dat bij een militaire operatie geen onschuldige slachtoffers vallen, maar ze beinvloeden wel de hearts and minds van de Afghanen die wij juist moeten winnen. Ik heb toen gezegd: kunnen wij niet meer doen om burgerslachtoffers te voorkomen? Het antwoord was ja. Toen is er een instructie uitgegaan naar de troepen dat nóg zorgvuldiger wordt gekeken hoe luchtsteun wordt verleend."
Nota bene: van enigerlei concrete verandering van militaire strategie blijkt uit deze bewoordingen dus in het geheel niets.
Op 25 september 2007 berichtte de NRC als volgt over de NAVO-reactie op de vele burgerdoden in Chora van de juni-actie:
"Nederland heeft militair en juridisch juist, en binnen het eigen mandaat, gehandeld bij de slag om Chora. De NAVO heeft echter kritiek op de inzet van artilleriegranaten. Dat staat in vier rapporten over de hevige gevechten rond het plaatsje Chora in juni van dit jaar. (..) De NAVO is ontstemd over de inzet van zware artilleriegranaten die zouden zijn afgevuurd op doelen waarvan de Nederlandse militairen niet precies wisten wie of wat zich daar bevond."
Met andere woorden: op en in de omgeving van Chora werd, over een afstand van meer dan 30 km., vanuit Kamp Holland 'blind' met zware artilleriegranaten geschoten.
Vast staat, hoewel dit niet uit dit bericht blijkt, dat bij deze 'blinde' aanwending van zwaar vernietigend oorlogsmaterieel in elk geval ook civiele infrastructuur werd getroffen, want dit bericht besluit:
"Nederland heeft 250.000 euro beschikbaar gesteld voor herstel van materiële schade."
Arnold Karskens maakt in zijn reeds eerder geciteerde artikel in de NRC van 7 juni over excessen van Nederlandse militairen bovendien ook nog melding van een groot aantal burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse beschietingen en bombardementen, uitgevoerd in het district Deh Rawod in september 2007:
"In september kwamen in het district Deh Rawod zeker honderd burgers om bij gevechten, schat het vice-districtshoofd van Deh Rawod, Hadji Mohad Naeem. Hij noemt de namen van twee dorpen, Lablan en Landyana, waar tien mensen om het leven kwamen door beschietingen uit Nederlandse gevechtshelikopters. Een Nederlands militair onderzoeksteam heeft vastgesteld dat op 25 september in Deh Rawod 65 mensen omkwamen door een bombardement aangevraagd door Nederlandse militairen."
Op 23 oktober 2007 berichtte het Dagbald De Pers, onder de kop "Burgerdoden bij Nederlandse actie:
"Tijdens een luchtaanval op taliban-strijders in Afghanisatan zijn in september ongeveer 65 slachtoffers gevallen, waarvan de helft vrouwen en kinderen. Dit meldde het actualiteitenprogramma Netwerk gisteren op basis van bronnen bij het ministerie van Defensie. De luchtaanval zou zijn aangevraagd door Nederlandse grondtroepen.
De luchtaanval zou op 25 september zijn uitgevoerd op het stadje Deh Rawod. Een onderzoeksteam van het ministerie ontdekte na de aanval, tijdens een bezoek aan de kerkhoven in Den Rawod, 65 verse graven. 'Wij vinden het aannemelijk dat die graven in overwegende mate het gevolg zijn van die luchtaanval', zegt majoor Leo, juridisch expert in Kamp Holland, maandagavond in Netwerk. Wie de luchtaanvallen heeft uitgevoerd, is volgens de majoor onduidelijk. 'Er zijn zowel Nederlandse als Amerikaanse vliegtuigen en helicopters actief in het gebied'. 'Wel is zeker dat er Nederlandse grondtroepen in het gebied waren en dat normaal luchtsteun zou worden aangevraagd door de aanwezige grondtroepen'."
Arnold Karskens maakt vervolgens in zijn artikel in de NRC van 7 december 2007 over excessen van Nederlandse militairen nog melding van de navolgende burgerslachtoffers van Nederlandse militair optreden:
"Op 5 augustus 2007 werd in Deh Rawod een brommerbestuurder doodgeschoten door Nederlandse militairen toen hij niet reageerde op stoptekens. In juli werd in Tarin Kowt een autobestuurder om dezelfde reden omgebracht. In geen van beide gevallen is bewijs geleverd dat het om een zelfmoordaanslag ging."
En concludeert vervolgens:
"Door bronnenonderzoek en interviews ter plaatse schat ik het aantal burgerdoden waar de Nederlandse troepen het laatste anderhalve jaar medeverantwoordelijk voor zijn op minimaal 300. Over dezelfde periode zijn de Talibaan in Uruzgan verantwoordelijk voor zelfmoordaanslagen en executies waarbij, naar mijn berekening, tussen de 50 en 60 burgers omkwamen.
Het bizarre feit doet zich dus voor dat het Nederlandse leger, dat zegt veiligheid te brengen, vijf tot zes keer meer burgers doodt dan de opstandelingen. Ook is de ISAF verantwoordelijk voor veel gewonden. Om maar te zwijgen over de schade aangericht aan huizen en boomgaarden."
II.4. Conclusies
Gelet op hetgeen hierboven onder II aan de orde is gesteld en wordt aangevoerd zijn de navolgende conclusies gerechtvaardigd.
Bij het optreden van de Nederlandse militairen was althans deels, dat wil zeggen in een aantal gevallen, sprake van het maken van de Afghaanse burgerbevolking en van de Af-ghaanse civiele infrastructuur tot doelwit van militaire aanvallen.
Dit vormt te allen tijde een oorlogsmisdaad van de zwaarst denkbare categorie.
Zo was van het maken van de Afghaanse civiele bevolking en de Afghaanse civiele infrastructuur tot doelwit van militaire aanvallen in elk geval met name ook zonder meer sprake bij het blind beschieten van Afghaanse dorpen in of bij Chora in juni 2007 over een afstand van ruim dertig kilometer met zware pantserhouwitsers vanuit Kamp Holland.
Zelfs de NAVO bracht openlijk tot uitdrukking dat dit optreden in feite 'onaanvaardbaar' was en dat zegt wat !
In een aantal andere hierboven aan de orde gestelde gevallen waarin voorts Nederlandse militairen met een militaire 'overkill' van bombardementen van F-16's, Apache-helicopters en ander ultrazwaar wapentuig tekeer gingen in dorpen, met grote aantallen burgerslachtoffers al gevolg, was daarmee aan de orde het uitvoeren van niet-onderscheidende aanvallen, met grote aantallen Afghaanse burgerslachtoffers en grote schade aan de Afghaanse civiele infrastructuur ter plaatse als tol.
Ook het gebruik van niet-onderscheidend wapengeweld vormt reeds aanstonds een buitengewoon ernstig oorlogsmisdrijf.
Op beschuldiging van het uitvoeren van niet-onderscheidende aanvallen door het Joegoslavische leger op dorpen en boerderijen in Kosovo van waaruit UCK-strijders opereerden stond enige tijd geleden maandenlang President Milosevic terecht voor het Joegoslavië Tribunaal.
In andere hierboven aan de orde gestelde gevallen was dan vervolgens sprake van het uitvoeren van aanvallen op militaire doelen, maar dan zodanig dat daarbij sprake was van onevenredige slachtoffer-aantallen onder de burgerbevolking en onevenredige schade aan burgerdoelen, zoals behuizingen, vee, akkers en boomgaarden.
Ook het uitvoeren van aanvallen op zuiver militaire doelen, waarbij sprake is van onevenredige schade aan de burgerbevolking vormt een oorlogsmisdrijf.
En dan is daar tenslotte nog de schending van de voorzorg-principes zoals deze zijn vastgelegd in artikel 57 Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève in een groot aantal andere hierboven aan de orde gestelde gevallen.
Zo bepaalt artikel 57, tweede lid, onder (a)(ii) dat
".. alle praktisch uitvoerbare voorzorgen dienen te worden genomen bij de keuze van de middelen en methoden voor de aanval ten einde bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te voorkomen en deze in elk geval tot het uiterste te beperken."
Bij een aantal hierboven aan de orde gestelde gelegenheden hebben zowel NAVO-functionarissen als Nederlandse militaire vertegenwoordigers herhaaldelijk aan de orde gesteld dat het mogelijk zou zijn om het aantal burgerslachtoffers te beperken. En dat dit derhalve dan ook diende te gebeuren.
Daarmee werd derhalve, telkens weer, impliciet toegegeven dat men zich, althans tot dan toe, niets dan wel onvoldoende aan dit voorschrift van artikel 57, tweede lid, onder (a)(ii) van Protocol I bij het uitvoeren van de hierboven aan de orde gestelde militaire aanvallen gelegen had laten liggen.
Ook dit vormt een ernstige schending van het humanitair oorlogsrecht.
Artikel 57, tweede lid, onder (a)(iii) en onder (b) Protocol I leggen voorts respectievelijk de verplichting op om
"af te zien van enig aanval die naar kan worden verwacht mede bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan zal veroorzaken, in een mate die buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel",
terwijl artikel 57, tweede lid, onder Protocol I dan bepaalt dat
"een aanval dient te worden afgelast of opgeschort, wanneer blijkt (...) dat de aanval naar kan worden verwacht mede bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwonding van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan zou veroorzaken, in een mate welke buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwahten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel."
In de hierboven aan de orde gestelde gevallen van grote schade aan de burgerbevolking bij militaire aanvallen is van respectering van deze verplichting om van dergelijke aanvallen desnoods af te zien, in het licht van dreigende grootschalige slachtofferaantallen onder burgerbevolking in het geheel geen sprake geweest.
Ook dit vormde ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
III. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid medeplichtinheid aan schendingen van het Anti-Folterverdrag bij het uitvoeren van militaire militaire operaties in Afghanistan
Dan is daar voorts nog de kwestie van de behandeling van gevangenen volgens de internationaalrechtelijke juridische normen door de Nederlandse militairen in Afghanistan.
Hierbij is allereerst de vraag aan de orde of Nederlandse militairen zelf, bij hun eigen behandeling van deze gevangenen, wel alle maatstaven van het humanitair recht in acht nemen.
Er zijn wat dit betreft voldoende aanwijzingen van het tegendeel om hiermee een klacht tegen de hiervoor verantwoordelijke Nederlandse civiele en militaire autoriteiten te kunnen schragen.
Daarbij gaat het dan minder om de vraag of, bij de manier waarop gevangenen door de Nederlandse militairen worden behandeld, sprake zou kunnen zijn van expliciete marteling in de zin van artikel 1 van het Anti-Folterverdrag, als wel om de vraag of, in de manier waarop in een aantal sprekende gevallen gevangenen door Nederlandse militairen werden behandeld, al of niet aan de orde was 'een wrede en/of onmenselijke danwel vernederende behandeling' in de zin van artikel 16 van het Anti-Folterverdrag.
Het opleggen van 'een wrede en/of onmenselijke danwel vernederende behandeling' aan gedetineerden is evengoed een schending, alhoewel een minder zware, van het Anti-folterverdrag, als dit bij rechtstreekse marteling het geval is.
Een sprekend voorbeeld van een dergelijke 'wrede en/of onmenselijke danwel vernederende behandeling' leverde op het incident dat in het dagblad de Pers van 7 december 2007 werd beschreven onder de kop "Afghanen bloot in de kou":
"Nederlandse militairen hebben in januari twee Afghaanse gevangenen in Uruzgan lang bloot buiten in de kou laten staan. Zij waren in afwachting van een controle door een arts en de daarop volgende ondervraging. Ook werd een naakte gedetineerde ondervraagt."
Hoewel het Ministerie van defensie heeft verzekerd dat deze 'onregelmatigheid direct is gecorrigeerd' werd daarbij van maatregelen tegen de hiervoor verantwoordelijke militairen niet gerept.
Al met al is hiermee voldoende grond voor een klacht wegens schending van artikel 16 van het Anti-Folterverdrag jegens de verantwoordelijke militaire meerderen vanwege het opleggen van een 'wrede en/of onmenselijke danwel vernederende behandeling' aan weerloze gedetineerden.
Ernstiger echter is de overdracht van weerloze gevangenen door Nederlandse militairen aan derden, waarbij niet dan wel onvoldoende is verzekerd dat zij van foltering gevrijwaard zullen blijven.
In het Advocatenblad van 8 september 2006 stelde de docent internationaal humanitair recht aan de Universiteit van Amsterdam, mr. J. Kleffner, onder de kop "Uitzendingen naar Afghanistan scheppen juridische valkuil", in dit verband onder meer:
"Verder moeten burgers en personen die hors de combat zijn, altijd menselijk worden behandeld, hetgeen bijvoorbeeld een strikt verbod van folering en standrechtelijke executies inhoudt.
Kleffner: 'Dat verbod op folteren - dat overigens niet alleen in het oorlogsrecht is geregeld, maar ook een belangrijk beginsel is van de rechten van de mens - zou Nederland eveneens in een lastig parket kunnen brengen. Want Nederland zou medeaansprakelijk kunnen worden worden als het bij foltering aided of assisted - bijvoorbeeld door het uitleveren of overdragen van gevangenen aan derden die wél folteren. Dit is een algemeen beginsel van staatsaansprakelijklheid in het internationaal recht.'
Kleffner deelt de zorgen van het Nederlands Juristen Comité Mensenrechten (NCJM). Het NCJM stelt dat het zogeheten Memorandum of Understanding dat de Nederlandse regering heeft bedongen bij Afghanistan en waarin onder andere is vastgelegd dat gevangenen die door Nederland worden overgedragen aan de Afghaanse overheid worden behandeld overeenkomstig het internationaal recht, absoluut onvoldoende is. Kleffner: 'Het Memorandum of Understanding sluit op zich een mogelijke medeaansprakelijkheid van Nederland niet uit. Als Nederland informatie ter beschikking heeft waaruit blijkt dat desalniettemin wordt gefolterd, of dat de kans daarop groot is, en alsnog gevangenen overdraagt, blijft Nederland medeaansprakelijk'."
Over de gehele periode van Nederlandse participatie aan de oorlog in Afghanistan is er sprake geweest afvoer van gevangenen die op de een of andere manier in handen van de Amerikanen kwamen naar Guantanamo, waar de Geneefse Accoorden zijn 'afgeschaft', maar ook van regelmatige berichten over martelingen van gevangenen door zowel de Amerikanen in Afghanistan zelf als door vertegenwoordigers van de Afghaanse regering en het leger.
Dit betekent dat, ondanks het Memorandum of understanding, alleen al op die grond het allerminst als afdoende verzekerd kan worden beschouwd dat door Nederlandse militairen gevangen genomen personen bij overdracht aan de Afghaanse autoriteiten van marteling gevrijwaard zullen blijven.
Op 7 maart 2003 berichtte bovendien The Independent in dit kader:
"American military officials acknowledged yesterday that two prisoners captured in Afghanistan in december had been killed while under interrogation at Bagram air base north of Kabul - reviving concerns that the US is resorting to torture in its treatment of Taliban fighters and suspected a-Qa'ida operatives.
A spokesman for the air base confirmed that the official cause of death of the two men was "homicide", contradicting earlier accounts that one had died of a hart attack and the other from a pulmonary embolism.
The men's death certificates, made public earlier this week, showed that one captive, known only as Dilawar, 22, from the Khost region, died from 'blunt force injuries to lower extremities complicating coronary artery disease' while another captive, Mullah Habibullah, 30, suffered from blood clot in the lung that was exacerbated by a 'blunt force injury'.
US officials previously admitted using 'stress and duress' on prisoners including sleep deprivation, denial of medication for battle injuries, forcing them to stand or kneel for hours on ends with hoods on, subjecting them to loud noises en sudden flashes of light and engaging in culturally humiliating practices such as having kicked by female officers."
Op 18 februari 2005 kwam de Volkskrant, onder de kop "Bewijs van marteling door VS bij Kabul", daarnaast nog met het volgende bericht:
" Uit nieuw bewijsmateriaal, dat is verkregen door de Britse krant The Guardian, blijkt dat Amerikaanse militairen zich in Afghanistan op grote schaal schuldig hebben gemaakt aan Abu Ghraib-achtige mishandelingen. Ze verkrachtten en vernederden Afghaanse gevangen en maakten obscene foto's van hen.
De documenten geven aan dat dergelijke mishandelingen zich hebben afgespeeld in het grote verhoorcentrum in Bagram, niet ver van de hoofdstad Kabul, en een kleinere Amerikaanse vestiging nabij het zuidelijke Kandahar. Uit de stukken blijkt ook dat de Amerikaanse militairen dergelijke misdragingen in Afghanistan geheimhielden - ook nadat het schandaal in de Abu Graib-gevangenis bij Bagdad al aan het licht was gekomen.
Na een langdurige juridische strijd heeft de American Civil Liberties Union duizend pagina's bewijsmateriaal verkregen en ter inzage gegeven aan The Guardian."
En op 25 april 2007 berichtte de NRC als onderschrift bij een foto van Canadese militairen bij het verrichten van oorlogshandelingen:
"In Canada is ophef onstaan over de marteling van Af-
ghaanse gevangenen die opgepakt werden door Canadese troepen."
Terwijl op 26 april 2007 op dit onderwerp door Metronieuws werd bericht:
"De zes Afghanen die door Nederlandse militairen zijn opgepakt en overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten, verkeren in een redelijke situatie. 'Ze worden niet gemarteld', zei minister Verhagen tijdens een debat met de Tweede Kamer over Afghanistan. De hele Tweede kamer maakt zich grote zorgen over berichten in Canadese media over martelingen van Afghanen die door de ISAF-troepen gevangen zijn genomen."
Op diezelfde 26ste april 2007 maakte de NRC melding van de afspraken die tussen Nederland en Afghanistan op het punt van gevangenoverdracht zijn gemaakt:
"Nederland heeft met Afghanistan afgesproken dat de Nederlandse ambassade en het Internationale Rode Kruis door Nederland gemaakte gevangen kunnen bezoeken."
Maar natuurlijk is een dergelijke 'bezoekregeling' in de verste verte geen garantie dat door Nederland aan de Afghaanse autoriteiten overgedragen gevangenen ook inderdaad kunnen rekenen op een menswaardige behandeling.
Op 16 mei 2007 meldde Metro dat de Nederlandse troepen in Zuid-Afghanistan op 14 mei 2007:
".. naar eigen zeggen twee belangrijke Talibanaanvoerders [hebben] overgeleverd aan de autoriteiten in Kabul."
Onbekend is wat er met hen, na hun overdracht, is gebeurd.
Maar op 25 juni 2007 wist het dagblad de Pers, zeer verontrustend, te melden:
"Een journalist en fotograaf van het Duitse weekblad Focus zijn in Afghanistan getuige geweest van mishandeling van gevangenen door Amerikaanse en Afghaanse militairen. Dat schrijft het blad in zijn editie die gisteren verscheen. Het artikel beschrijft onder meer hoe Amerikaanse militaren toekeken toen een Afghaanse agent een verdachte in elkaar sloeg."
En op 23 augustus 2007 kwam de Volkskrant, onder de kop "'Gevangenis in Kabul is onmenselijk'", met het volgende bericht:
"Mensenrechtenexpert Cherif Bassiouni van de Verenigde Naties heeft de toestand in de gevangenis in Kabul onmenselijk genoemd. In de beruchte Pul-i-Charki gevangenis worden 725 Taliban en Al Qa'ida-verdachten door Afghanistan vastgehouden. Bassiouni had ook felle kritiek op de VS omdat hij geen Amerikaanse detentiecentra in Afghanistan mag bezoeken. Ex-gedetineerden zeggen dat zij zijn gemarteld door de Amerikanen. (AFP, Reuters)"
Op grond van al deze berichten staat onloochenbaar vast dat het aan alle kanten schort aan menselijke behandeling van gedetineerden in Afghanistan.
Zodat er geen sprake van is dat gevangenen die door Nederlandse militiairen worden overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten zich gevrijwaard weten van en dreiging van marteling.
Dat is dus ook de mening van een aantal mensenrechtenorganisaties, zoals de NJCM en, zoals uit het navolgende bericht blijkt, van Amnesty International.
Op 12 november 2007 meldde de NRC immers, onder de kop "Amnesty: stop overdracht gevangen", onder meer:
"Amnesty International is bezorgd dat NAVO-troepen in Afghanistan zich medeplichtig maken aan marteling en mishandeling, omdat zij gevangenen overdragen aan de Afghaanse inlichtingendienst NDS.
In een vandag verschenen rapport roept de mensenrechtenorganisatie de NAVO-stabilisatiemacht ISAF op om per direct geen gevangnen meer over te dragen tot het Af-ghaanse rechtssysteem voldoet aan het internationale recht. Volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken hebben Nederlandse troepen in Afghanistan sinds augustus 2006 zeventig gevangenen overgedragen. Daarvan zitten er nog tien vast. In een reactie op het rapport van Amnesty zegt het departement geen aanwijzingen te hebben dat zij gemarteld worden. Stopzetting van overdracht van gevangenen is voor Buitenlandse Zaken dan ook niet aan de orde.
Het Nationale Veiligheidsdirectoraat NDS is berucht wegens het martelen van gevangenen. De Verenigde Naties hebben de Afghaanse regering herhaaldelijk opgeroepen de NDS te hervormen en het detentiesysteem te verbeteren. Hoewel de regering-Karzai eind 2005 tot nieuwe maatstaven besloot is er volgens de betrokkenen weinig veranderd.
Nederland, Denemarken, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen hebben afspraken (memoranda of understanding) met de Afghaanse regering gemaakt waarin is vastgelegd dat gevangenen volgens het internationaal recht behandeld moeten worden. Dat houdt onder andere in dat onafhankelijke instanties als het Rode Kruis en de Afghaanse mensenrechtenorganisatie AIHRC de gedetineerden onaangekondigd mogen bezoeken. In veel gevallen krijgen zij geen toestemming van de autoriteiten, aldus Amnesty.
Amnesty stelt dat de overeenkomsten tussen de vijf NAVO-landen en Afghanistan (..) nu weinig verschillen van 'diplomatieke waarborgen' en benadrukt dat de afspraken de NAVO-landen niet ontslaan van hun plicht om te voorkomen dat personen in situaties terechtkomen waarin zij het risico lopen te worden gemarteld, zoals vastgelegd in het VN-verdrag tegen marteling.
Amnesty maakt zich tevens zorgen over een onbekend aantal gedetineerden waarvan onduidelijk is waar ze zijn gebleven."
Nota bene I: Door Amnesty is dus vastgesteld dat, ondanks de papieren regeling van het zogenaamde 'memorandum of understanding', toch geen toestemming wordt verleend om aan de Afghanen overgedragen gevangenen te bezoeken.
Nota bene II: Van een aantal van aan de Afghaanse autoriteiten overgedragen gevangenen is, naar Amnesty heeft vastgesteld, domweg niet bekend waar ze zijn gebleven, een buitengewoon verontrustend gegeven!
IV. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid medeplichtigheid aan buitengerechtelijke moordpartijen
Voor wat betreft uitlatingen van de Nederlandse generaal Ton van Toon, voormalig commandant van de NAVO-troepen in Afghanistan, berichtte de NRC van 6 juni 2007, na het volgende intro:
"Een Nederlandse generaal met een verhaal over de aanpak in Afghanistan trok recent veel belangstelling in Washington. Hij overtuigde daar een kritisch gehoor",
in het kader van Amerikaanse kritiek op de Nederlandse aanpak onder meer het volgende:
"Ton van Loon was op dit Amerikaanse sentiment voorbereid. De harde kern van de Taliban wordt resoluut bestreden, benadrukte hij. 'Sommige van deze mensen móeten vermoord worden'. Maar het is niet nodig de héle bevolking 'bij de ballen te nemen', voegde hij eraan toe. 'Dat zou alleen maar tegen ons werken'.
Wat deze Nederlandse generaal van Loon, voormalig hoogste NAVO-chef in Afghanistan, hier belijdt is niet alleen een geloof in het recht tot het uitvoeren van buitengerechtelijke executies, dus het recht tot moord, maar zelfs de noodzaak daartoe.
Het uitvoeren van buitengerechtelijke executies wordt hiermee dus tot erkende doelstelling van de NAVO verheven.
Het gehalte van Nederland en de NAVO als het aankomt op respectering van de bindende wetten en gebruiken van de oorlog bij de strijd in Afghanistan wordt met deze uitspraak genadeloos blootgelegd.
Dat een dergelijke misdadige politiek van buitengerechtelijke executies inmiddels inderdaad een officiële doelstelling van de NAVO vormt, werd nog eens uitdrukkelijk bevestigd in de NRC van 12 juni 2007, onder de kop "'Afghanen slechter af dan vóór komst NAVO'", waarin op dit punt werd gesteld:
"Journalist Vik Franke bracht vorige week zijn in november uitgezonden documentaire, waarin hij met nederlandse commando's optrok in Uruzgan, uit op dvd. Aan die versie voegde hij een fragment toe waaruit blijkt dat de commando's, die opereren namens ISAF, een lijst hanteren met namen van 'high value targets' (belangrijke Talibaan-strijders), die na een 'positive identification' mogen worden uitgeschakeld. Zoals mensenrechtenorganisaties vanaf het begin van de missie verwachtten, wordt in elk geval op papier niet uitgesloten dat ISAF-tegenstanders worden gedood in plaats van gearresteerd. Volgens het ministerie van Defensie gaat het bijvoorbeeld om personen die aanslagen voorbereiden tegen ISAF en wegens veiligheidsrisico's moeilijk te arresteren zijn."
MITSDIEN dient tegen de hierboven genoemde personen door uw Hof alsnog strafrechtelijke vervolging te worden gelast wegens medeplichtigheid aan schendingen van het geweldsverbod, en/of medeplichtigheid aan schendingen het humanitair oorlogsrecht, en/of schending van de Wet Internationale Misdrijven (WIM), en/of medeplichtigheid aan schendingen van het Anti-Folterverdrag en/of medeplichtigheid aan buitegerechtelijke executies en daarmee aan regelrechte moord.
mede namens mr. M.J.F. Stelling,
N.M.P. Steijnen